Raad van State vraagt om eerste conclusie in bestuursrechtprocedure

21/05
2013
Den Haag , 21-5-2013

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State maakt voor het eerst gebruik van de mogelijkheid om in een procedure een conclusie te vragen aan de bestuursrechtelijke ‘advocaat-generaal’. Die mogelijkheid hebben de hoogste bestuursrechters (de Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven) begin dit jaar gekregen ter bevordering van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.

Nieuwe wetgeving

Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden, die bepaalt dat de hoogste bestuursrechters een rechtsvraag kunnen voorleggen aan een advocaat-generaal, in dit geval Rob Widdershoven. Hij kan zich verdiepen in vragen die voor alle drie de bestuursrechtelijke appelcolleges van belang zijn en die in de rechtspraak niet eenduidig beantwoord zijn.
Ook een ander nieuw instrument uit de wet wordt voor het eerst ingezet: behandeling van beroepszaken door een ‘grote kamer’ met 5 leden, waar in elk geval de voorzitters van de appelcolleges zitting in hebben en een lid van de Hoge Raad, die tevens als staatsraad in buitengewone dienst (vergelijkbaar met een plaatsvervangend rechter) werkt bij de Afdeling bestuursrechtspraak.

Redelijke termijn

Het geschil bij de Afdeling bestuursrechtspraak waarin nu om een conclusie is gevraagd, is aangespannen door een Turkse man die bezwaar en beroep heeft aangetekend tegen het feit dat hem een verblijfsvergunning is geweigerd. Die zaak loopt al 6 jaar. De vraag is of daarmee de redelijke termijn uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden, waardoor de man recht zou hebben op schadevergoeding.

Geen overschrijding

De rechtbank in Den Bosch heeft 1 februari geoordeeld dat dat niet aan de orde is. In een zaak als deze mag de bezwaarprocedure bij de overheid volgens de rechtbank hoogstens 1 jaar duren en de beroepsprocedure bij de rechtbank 2 jaar. Dat de zaak in totaal al 6 jaar duurt, komt doordat zogenoemde prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg. In afwachting van de antwoorden is de behandeling van de zaak bijna 3 jaar aangehouden. Die periode heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten. In dat licht is de redelijke termijn niet overschreden, aldus de rechtbank. Tegen die vaststelling heeft de man hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak.

Verzoek aan advocaat-generaal

De advocaat-generaal is verzocht ten behoeve van de rechtseenheid in te gaan op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Hoge Raad met betrekking tot artikel 6 van het EVRM. Welke behandelingsduur kunnen de rechtscolleges als redelijk aanmerken in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, als zij een uniforme benadering zouden gaan volgen? Moet voor elk type zaak dezelfde termijn worden gehanteerd of kan daarbij worden gedifferentieerd?

Verloop van de procedure

De grote kamer zal de zaak naar verwachting donderdag 12 september ter zitting behandelen. De advocaat-generaal brengt zijn conclusie uiterlijk zes weken na de zitting uit. Deze wordt gepubliceerd en aan partijen toegezonden, met de mogelijkheid om hierop te reageren. Na het verstrijken van de reactietermijn doet de grote kamer uitspraak in deze zaak.

Datum: dinsdag 21 mei 2013, 00:00
Bron: Rechtspraak.nl
Categorie: Algemeen
Tags: Luxemburg

Gerelateerde berichten:

Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit bericht.


Website by Web Chemistry