winter- en lente bespiegelingen

20/03
2018
Vandaag, 20 maart, begint de astronomische lente. Om precies te zijn, om kwart over vijf vanmiddag, want dan staat de zon pal boven de evenaar en beweegt noordwaarts. Hoog tijd dus om met de laatste winterbespiegelingen te komen en met de eerste lentebespiegelingen te beginnen.

Wel of geen ijsdag?

De definities zijn glashelder. Een vorstdag is een etmaal waarbij de minimumtemperatuur beneden het vriespunt ligt, het heeft dus op enig moment gevroren. Bij een ijsdag ligt ook de maximumtemperatuur beneden nul, het is in dat geval dus het hele etmaal blijven vriezen.

Op Weerwoord (een bekende chatweersite voor weerliefhebbers) ontstond het afgelopen weekend gekrakeel over het feit of in De Bilt net wél of net niet op zaterdag 17 maart een record late ijsdag kon worden genoteerd.

Wat was er aan de hand? Vrijdagavond lag de temperatuur nog boven nul, maar het kwik daalde gestaag. Om 0.00 UT (1.00 lokale tijd) werd te De Bilt 0,0 graden afgelezen, 10 minuten later was het -0,1 graad en het hele verdere etmaal kouder. Ook op de site van het KNMI valt af te lezen dat daar de maximumtemperatuur op zaterdag 17 maart, 0,0 graden was.

Hoewel het de gemiddelde Nederlander een zorg zal zijn of een dag een maximum van +0,1, 0,0 of -0,1 graad scoort, statistisch is het wel van belang. Net zo goed als bij de olympische spelen een fotofinish en een paar duizenden van een seconde soms bepalend zijn voor de gouden medaille en eeuwige roem, of het zilver en ‘slechts’ de beste verliezer. Was zaterdag 17 maart 2018 een record late ijsdag, of slechts simpelweg een erg koude, winterse vorstdag?

Als het KNMI voor het etmaal gewoon de lokale tijd zou hanteren, (van 0.00 tot met 23.59 uur dus) dan zou dit probleem niet gelden, dan is zaterdag 17 maart géén ijsdag. Maar het KNMI hanteert de UT-tijd, wat als voordeel heeft dat er geen problemen ontstaan tijdens de tweejaarlijkse wisseling van winter- naar zomertijd, en weer terug. Tijdens de wintertijd loopt het ‘UT’ etmaal dus van 1.00 tot en met 0.59 uur.

Zo was het op zaterdag 17 maart om 1.00 uur 0,0 graden in De Bilt, en daarna op alle tijdstippen, kouder. Allereerst is daar de vraag: hoe nauwkeurig is deze thermometer? Hoewel geijkt, is het mogelijk dat hij (minstens) 0,1 graad afwijkt, maar dat kan naar beide kanten dus. Maar zelfs als we ervan uit gaan dat de bewuste thermometer tot op de tiende graad de temperatuur correct weergaf en geeft, dan nog zien we hier niet het verschil tussen -0,0 en +0,0 graden. Misschien was het om 1.00 uur op die zaterdag al -0,01 tot -0,04 graden, en dan is het wél een ijsdag.

Dat ‘euvel’ hebben veel thermometers. Ikzelf meet met een Netatmo station en met een ‘gewone’ digitale thermometer, die beiden ook geen onderscheid maken tussen +0,0 en -0,0 graden. Daarom hanteer ik zelf simpelweg deze regel: een etmaal met een minimumtemperatuur van 0,0 graden is géén vorstdag (het heeft niet aantoonbaar gevroren), maar een etmaal met een maximumtemperatuur van 0,0 graden is wél (nipt) een ijsdag, omdat de temperatuur in dat geval niet aantoonbaar op of boven het vriespunt is gekomen. Het zou het KNMI sieren om in dit specifieke geval de maximumtemperatuur van afgelopen zaterdag te wijzigen in +0,0 of -0,0 graden, om zo iedere discussie weg te nemen. Of, als dat niet bekend is, de 0,0 graden te handhaven, maar dit etmaal dus wél als (record late) ijsdag in de klimaatboeken te zetten.

Een gemiddelde of een zachte winter?

Dankzij de kou van de laatste weken, heeft de winter van 2018 op de valreep nog heel wat Hellmannpunten vergaard, ook wel het ‘koudegetal’ of het ‘wintergetal’ genoemd. Het is de sommatie van alle etmaalgemiddelde temperaturen, voor zover deze onder nul liggen, met weglating van het minteken. Zo was de gemiddelde etmaaltemperatuur van gisteren (19 maart) in De Bilt -0,2 graden en zo scoorde deze laatste dag van de astronomische winter nog 0,2 Hellmannpunt. Met een blik op de weerkaarten lijkt het daarbij te blijven en zo scoort deze winter in totaal 34,1 Hellmannpunten. Volgens de definitie van het KNMI is de winter van 2018 daarbij ‘zacht’, want daarvan wordt gesproken indien de winter 20 tot 40 punten scoort.

De categorie daarboven (de ‘normale’ winters; beter is het echter om te spreken van ‘gemiddelde’ winters) is echter erg breed en loopt van 40 tot maar liefst 100 punten. Volgens deze definitie hebben we na 1997 geen enkele koude winter meer gehad!

Mijns inziens kan er aan deze grenzen wel wat gesleuteld worden. Als we de honderd winters van de vorige eeuw als uitganspunt nemen, dan noemen we de tien zachtste ‘zeer zacht’ en de tien koudste ‘streng’. Desnoods kan die laatste groep nog fijner worden ingedeeld in ‘zeer koud’ (de tien koudste); ‘streng’ (de vijf koudste), ‘zeer streng’ (de twee koudste) en ‘groot’ (de allerkoudste). De volgende tien winters aan de warme- dan wel koude kant noemen we dan ‘zacht’ en ‘koud’ en de daaropvolgende twintig winters aan beide zijden ‘aan de zachte kant’ en ‘aan de koude kant’. Dan blijven er in het midden nog twintig winters over, die we dan ‘gemiddeld’ noemen. Dit sluit beter aan bij de beleving van de mensen, want een ‘gemiddelde’ winter scoort bij deze nieuwe definitie 35 tot 73 Hellmannpunten, terwijl een winter met minstens 73 Hellmannpunten dus als ‘aan de koude kant’ wordt beschouwd, wat geldt voor de winters van zowel 2010, 2011, 2012 als ook (zeer nipt) 2013, die inderdaad allemaal nogal wat winterweer lieten zien. ‘Koude’ winters waren het volgens deze nieuwe definitie niet, want daarvoor zouden minstens 119 Hellmannpunten moeten worden gescoord. Volgens deze nieuwe definitie waren de winters van 2014, 2015 en 2016 ‘zeer zacht’ (minder dan 18 Hellmannpunten) en de laatste twee (2017 en 2018) winters ‘aan de zachte kant’ (23 tot 35 Hellmannpunten) Kijkend naar de winters van de afgelopen 25 jaar, sluit deze nieuwe indeling beter aan bij de beleving van de mensen dan de indeling van het KNMI.

Het venijn in de staart…

In de afgelopen winter zat het venijn duidelijk in de staart. Qua vorst presteerde de winter lange tijd eigenlijk niets, totdat in februari die bordjes geleidelijk werden verhangen. De echte felle kou trad pas aan het eind van de meteorologische winter op. En daarin was het optreden van vorst in de afgelopen winter uitzonderlijk te noemen. Kijken we naar De Bilt en naar de afgelopen zestig winters (vanaf 1959 dus), dan zien we dat dagen met een gemiddelde temperatuur van onder het vriespunt (zogenaamde Hellmanndagen) na 20 februari geen vanzelfsprekendheid meer zijn. Van deze zestig winters scoorden er 27 (45%), bijna de helft dus, na 20 februari geen enkele Hellmannpunt meer. Uiteraard zitten daar alle (zeer) zachte winters bij, die ook vóór 20 februari op vorstgebied weinig of niets presteerden, maar toch ook een aantal vrij koude tot koude winters. Vijf winters uit deze groep hadden een totaal Hellmanngetal van minstens 75 punten, maar was de winterkoek toch al vóór 20 februari op. Het meest sprekende voorbeeld is de winter van 1997, met een totaal Hellmanngetal van 131,6 punten en waarin op 4 januari de tot dusver laatste Elfstedentocht werd verreden.

Daarnaast zijn er nog 21 winters (35%) geweest die na 20 februari 0,1 tot 9,9 Hellmannpunten wisten te scoren en dan blijven er nog twaalf winters over (20%) die 10,0 of méér punten zo laat in het seizoen wisten te behalen.

Kijken we van dit twaalftal naar de verhouding tussen die laat gescoorde punten en het totaal van de hele winter, dan ligt die score bij de helft (6 dus), op minder dan 20%. Bijvoorbeeld: de winter van 2013 behaalde na 20 februari nog 12,3 Hellmanpunten, op een wintertotaal van 73,2, wat goed is voor 17%.

Nog eens vier winters behaalde zo een percentage tussen 20 en 35% en maar twee winters van de laatste zestig, leverden na 20 februari méér vorst op dan in de hele winter daarvoor. In de winter van 2005 waren dat 18,4 punten op een totaal van 32,4, dus 57%. Maar de huidige winter, die nu dus bijna beëindigd is, neemt wat dat betreft een volstrekt unieke positie in: vóór 20 februari werden slechts 4,8 Hellmannpunten gescoord, daarna 29,3, dus op een totaal van 34,1 (4,8 + 29,3) is dat 86%! Een zéér venijnige en eigenlijk unieke winterstaart dus!

Dag en nacht duren vandaag níét even lang!

Maar nu is dus het woord aan de lente, al is het niet gezegd dat het daarmee meteen ook lenteweer wordt. Vanmiddag om 17.15 uur staat de zon pal boven de evenaar en beweegt noordwaarts. Bijna overal in de media hoor je nu dat dag en nacht vandaag (20 maart) overal op Aarde even lang duren, maar dat is dus niét zo. Wel is het zo dat de daglengte overal even lang is, maar kijken we naar de tijdstippen van zonsopkomst en – ondergang, dan zien we respectievelijk 6.43 en 18.53 uur, dus vandaag is de nacht al 20 minuten korter dan de dag (11 uur en 50 minuten, tegenover 12 uur en 10 minuten). Vanwaar dat verschil? Dat komt omdat de zon geen punt is maar een schijf. Als het middelpunt van de zon op de horizon ligt, zit de helft van de schijf er dus nog boven. Maar nog belangrijker is dat de atmosfeer ervoor zorgt dat hemelkoepel gekromd is. Hierdoor kunnen we als het ware een klein stukje over de horizon heen kijken. We zien de zon dus al (bij zonsopkomst) of nog (bij zonsondergang), als hij in werkelijkheid nog of al iets onder de horizon staat. Beide verschijnselen leveren vandaag dus een tijdwinst van tien minuten aan daglengte op, vijf minuten in de ochtend en vijf minuten in de avond.

Wordt het ook lenteweer?

Dat is op zijn minst twijfelachtig, tenminste, als we ons beperken tot de rest van deze maand en de eerste paar aprildagen. De komende nacht komt het landinwaarts nog op uitgebreide schaal tot lichte vorst en zowel morgenmiddag als donderdagmiddag blijft de maximumtemperatuur ruim onder 10 graden. Ook vrijdag lijkt tien graden geen haalbare kaart, maar de nachtelijke vorst zijn we dan wel kwijtgeraakt. Daarna komen de dubbele cijfers wel in zicht, maar ruim boven de norm, die dan op 10 a 11 graden ligt, komen we ook dan niet. Kijkend richting het paasweekend, moeten we vrezen dat tijdens buitenactiviteiten een warme jas betere diensten zal bewijzen dan louter een T-shirtje. Kijkend naar de pluim, zien we dat de temperatuur op rond 1500 meter hoogte dan volgens de mediaan (de witte lijn; de helft is kouder, de andere helft zachter) dan aan -6 graden tipt. Bij zulke koude bovenluchten blijft de temperatuur ’s middags onder tien graden, kunnen er gemakkelijk maartse buien vallen, ook met hagel en loert ’s nachts tijdens opklaringen, de vorst opnieuw om de hoek. Kortom, voorlopig moeten we het doen met een enkel lenteachtig speldenprikje en lijkt het erop dat maart als geheel, ongeveer als even koud in de klimaatboeken zal verdwijnen als de afgelopen januarimaand, en mogelijk zelfs kouder zal blijven!

Bronnen: MeteoGroup, weerwoord, KNMI, mscha, eigen archief.

Datum: dinsdag 20 maart 2018, 12:15
Bron: Meteo Consult
Categorie: Weer en Verkeer
Tags: De Bilt, Utrecht

Gerelateerde berichten:

Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit bericht.


Website by Web Chemistry